Mail ons:
info@ambrosiusgilde.nl
Leslokatie en tuin:
Nesseweg, geen nummer.
2761 BB, Rotterdam-Zuidplas.
Mail ons:
info@ambrosiusgilde.nl
Leslokatie en tuin:
Nesseweg, geen nummer.
2761 BB, Rotterdam-Zuidplas.
De roep om ruimte voor wilde bijen en biodiversiteit klinkt luider dan ooit — en terecht. De insectensterfte is alarmerend en het verlies aan soorten treft ook ons als mensen. In die context worden steeds vaker kritische vragen gesteld over de rol van honingbijen en imkers. Het houden van honingbijen wordt vergeleken met het houden van vee en er is vrees dat honingbijen concurrentie vormen voor wilde bijen. Begrijpelijk, maar soms schieten die zorgen door in generaliserende verwijten, zonder dat er echt terzake doende concrete aanwijzingen zijn voor individuele gevallen.
Vanuit Ambrosiusgilde vinden we het belangrijk dat de publieke opinie zich niet laat beïnvloeden door zwart-witdenken. Want de relatie tussen honingbijen, wilde bijen en hun omgeving is complex, en generalisaties doen geen recht aan de werkelijkheid of aan de vele bijenhouders die met enorme zorg, kennis en liefde bijen houden, omdat ook honingbijen thuis horen in de natuurlijke omgeving, daar een belangrijke functie vervullen als bestuiver en daarbij ook aandacht hebben voor de habitats van wilde insecten.
Daarnaast wordt er vaak te makkelijk een vergelijking getrokken tussen bijenhouders en veehouders. Ten eerste: Nederland kent maar weinig commerciële imkers die er hun brood mee verdienen. De schaal waarop we in Nederland bijen kunnen houden laat dat niet toe. Als je een imker met een marktstal op een braderie ziet staan, dan kan het best een leuk extraatje zijn voor bekostiging van zijn hobby. Maar om te kunnen leven van de commerciële winst, daar zijn echt hele andere afzetvolumes voor nodig. De meeste imkers in Nederland zijn gewoon hobby-imker.
Dat er een overschot aan honingbijen zou zijn wordt soms sterk aangezet in de discussie. Duizenden bijen klinkt heel veel, maar in omgevingen met veel dracht zul je daar weinig van merken. Om de vergelijking met ‘boeren’ te maken is ook sterk overdreven. De habitat van de bij, ook de honingbij, staat net zo onder druk als van wilde bijen. Daar kan een imker invloed op proberen uit te oefenen, maar grotendeels zijn de overlevingsperspectieven van bijen, ook die in een bijenkast worden gehouden, afhankelijk van de stempel die de mens op zijn omgeving drukt. Een honingbijenvolk is eigenlijk een mooie graadmeter om een idee te hebben van het welzijn van wilde bijen. Want als de sterfte hoog is onder honingbijen, dan zegt dat veel over hoe het met wilde insecten gaat. In die zin is de honingbij een beetje ‘de kanarie in de kolenmijn’.
Hier wat argumenten waarom we met nuance naar de discussie over bijenhouden en wilde bijen moeten blijven kijken.
Een veelgehoord bezwaar is dat honingbijen wilde bijen zouden “wegconcurreren” van nectar en stuifmeel. Maar dit gaat niet altijd op. Verschillende onderzoeken (zoals Herbertsson et al., 2016) laten zien dat honingbijen en hommels in dezelfde gebieden regelmatig andere bloemen bezoeken. De ene soort vliegt verder, de ander prefereert een bepaald bloemtype of tijdstip. Concurrentie is dus geen gegeven, maar situatieafhankelijk. Bovendien is de aktieradius van veel wilde of solitaire bijsoorten veel kleiner dan die van een honingbij. Een honingbij volk haalt nectar vaak van een efficiënte bron, zoals bomen of struiken die massaal in bloei staan, waar ‘haalbijen’ tegelijkertijd op af vliegen. Terwijl veel wilde bijsoorten individueel bloeiende bloemen op het menu hebben staan, of juist voorkeur hebben voor (bij)kruiden, laag bij de grond. Bovendien ook niet zo’n groot volk hebben om te voeden, soms zelfs alleen individuele nakomelingen.
Wanneer onderzoeken voedselconcurrentie aantonen, dan moet er altijd kritisch gekeken worden naar de situatie. Het is absoluut niet zo dat een verband op de ene plek betekent dat het elders precies zo is.
In soortenrijke, bloemenrijke landschappen is er vaak genoeg voedsel voor iedereen. In zo’n omgeving hebben honingbijen weinig invloed op wilde bijenpopulaties (Mallinger et al., 2017). Maar in gebieden met weinig bloemen of in ecologisch kwetsbare zones kán de druk van honingbijen wel degelijk te groot worden. De juiste vraag is dus niet: “Zijn honingbijen schadelijk?”, maar: “Wat vraagt dit landschap, en wat kan het dragen?”. En daarnaast moet er altijd eerst naar de factor ‘mens’ gekeken worden: wat is er aan de hand in een bepaald gebied? Zo is menselijk gedrag zoals monocultuur landschappen, intensieve landbouw, stikstof dispositie, pesticide gebruik, maaibeleid, verstening, vaak eerder de echte oorzaak.
Je zult zien dat veel bijenhouders al rekening houden met dergelijke factoren, en echt geen bijen gaan houden op plekken waar dit niet kan. Daar waar dat ter discussie staat, pleiten wij voor een open dialoog: wat kunnen we doen om de habitatten voor alle bijen, insecten en vlinders te vergroten?
Er wordt nog wel eens gesuggereerd dat een bijenvolk zo’n 60.000 bijen heeft, en wanneer er 10 bijenkasten op een rij staan, dat dit dus betekent dat er zo’n half miljoen bijen in dat gebied vliegen en dat dit per definitie schadelijk is. Maar dat zegt niets zonder context. Zijn die volken op volle kracht? Staan ze in een bloemrijk gebied? Is het voorjaar of herfst? Wordt er geoogst of juist niet? De ecologische druk van bijen hangt af van aantal, conditie, seizoen, omgeving en beheer. Recent onderzoek (Ropars et al., 2019) wijst op drempelwaarden die per ecosysteem verschillen — niet op één vaste grens. In werkelijkheid fluctueert de populatie van een bijenvolk sterk: een volk groeit pas vanaf het voorjaar, piekt rond juni-juli, en krimpt daarna weer helemaal in. In de herfst bestaan volken uit winterbijen die op voorraad leven, zonder actief te foerageren.
Daarnaast zijn er veel volken die niet op volle kracht draaien, beginnend zijn of herstellend van ziekte, splitsing of zwerm. En soms staat een kast gewoon leeg, om een eventuele nazwerm op te vangen, mocht een volk zich willen splitsen. Te hard conclusies trekken bij het zien van meerdere bijenkasten is echt niet terecht.
Daarnaast moet je je voorstellen dat in het volk, niet alle bijen tegelijkertijd bezig zijn met nectar of stuifmeel halen. Ongeveer de helft blijft binnen om de raten te bouwen, cellen te poetsen, larven te verzorgen, of voeren andere taken uit in het volk. Een deel van het volk wat wel vliegt kan ook bezig zijn met het ophalen van harsen om hun oneffenheden in hun huisvesting mee dicht te kitten en ontsmetten. En daarnaast halen ze niet allemaal nectar in de directe omgeving van de kasten, vaak vliegen ze zo’n 1,5 km naar een ‘efficiënte’ nectar’ bron, en daarmee zijn ze geen concurrentie voor de wilde bijen die in de nabijheid van de kasten hun habitat hebben. Als je goed kijkt, zie je vaak dat er afwisselend vaak een overschot aan ‘dracht’ is, die amper tot niet benut wordt door insecten. Daarnaast is het gegeven dat er imkers zijn met 10 kasten op een rij eerder een uitzondering dan dat dit de norm is. De meeste hobby imkers fluctueren in het aantal volken dat overleeft en gezond is, tussen de 1 en 5 volken per jaar.
Daarnaast is het belangrijk om te beseffen dat wilde bijen geen passieve slachtoffers zijn. In sommige studies (Nielsen et al., 2017) blijkt dat zij zich kunnen aanpassen aan de aanwezigheid van honingbijen: door te switchen naar andere bloemen of andere tijdstippen. Dat wil niet zeggen dat concurrentie nooit een probleem is — maar wel dat ecosysteemdynamiek een grotere rol speelt dan vaak wordt aangenomen. Bovendien zijn er ontelbaar veel voorbeelden te geven door dagelijks observeren van volken in nabijheid van andere soorten, waarbij je de diverse soorten, zonder ruzie, naast elkaar ziet foerageren. Bovendien wordt steeds vaker aangetoond dat er er een hoge mate van intelligentie in (wilde) bijen zit, waarbij er zelfs ook aangetoond sprake is van ‘bewustzijn’, zo zullen honingbijen een vreemde bij die niet bij het eigen volk hoort die in nood is, toch helpen, als overlevingsmechanisme.
Er is nog heel veel wat we niet weten op dit vlak, en om aan te nemen dat honingbijen wilde bijen altijd zullen weg concurreren is een te makkelijke zwart-wit gedachte, voor elke situatie dat een verband is aangetoond, zijn er andere voorbeelden te noemen die aantonen dat het niet zo is.
Ook andersom vragen ecosystemen juist voor de aanwezigheid van honingbijen: het is aangetoond dat honingbijen juist bijdragen aan het voortbestaan van bepaalde plantensoorten. In gebieden waar wilde bestuivers sterk zijn teruggelopen, bijvoorbeeld door intensieve landbouw, is het introduceren van door mensen gehouden honingbijen de rol van bestuiver over nemen (Geslin et al., 2017). Zonder deze maatregel zouden sommige planten in zo’n gebied volledig verdwijnen, met verdere gevolgen voor het hele ecosysteem. Honingbijen kunnen dus ook de door mensen veroorzaakte teruggang compenseren, maar we moeten toegeven, dat de echte oplossing is, stoppen met datgene wat überhaupt de lokale biodiversiteit verstoorde.
We kunnen niet beweren dat honingbijen een permanente oplossing zijn voor verlies van andere bestuivers, maar als we lokale ecosystemen, de natuur en de manier van voedsel verbouwen beter respecteren dan kunnen deze verloren soorten zich herstellen en in de toekomst naast elkaar bestaan, zoals een halve eeuw tot eeuw geleden toen populaties op volle kracht waren, volkomen normaal was. We moeten oplossen wat we als mens kapot maken in de habitats van insecten. Het minderen van ‘gehouden’ bestuivers kan ook een onbedoeld averechts effect hebben, als er geen beleid is op het herstel van deze habitats.
Per 1 januari 2025 is registratie van bijenkasten verplicht. Die plicht is er niet primair vanwege overlast of concurrentie, maar om ernstige ziekten als Amerikaans vuilbroed sneller te kunnen signaleren en bestrijden. Transparantie over bijenstanden is ook wat ons betreft welkom, maar het moet niet worden gezien als stok om mee te slaan. De cijfers zonder volledige context over de lokale omgeving van kasten in relatie tot de omgeving, zeggen onvoldoende, en je kunt daar dus ook niet zondermeer conclusies aan verbinden zonder meerdere factoren en maatregelen te hebben gewogen.
Bijenhouders staan in de frontlinie van nieuwe ecologische dreigingen, zoals de opmars van de Aziatische hoornaar. Deze invasieve soort jaagt niet alleen op honingbijen, maar haar menu bestaat voor meer dan 60% uit wilde insecten. Imkers melden al forse verliezen van volken. Het effect van deze predator op het ecosysteem zal de komende jaren pas echt zichtbaar worden. Helaas horen we uit het Zuiden, waar de soort al eerder met haar opmars was begonnen, al zorgwekkende voorbeelden. Als imkers het opgeven, dan is dat ook slecht nieuws voor wilde soorten, en vogels, dieren en planten die van (bestuivende) insecten afhankelijk zijn. Daarnaast zegt het verlies van bijenvolken ook iets over hoe insectvriendelijk de omgeving is, zoals het gebruik van pesticiden, fungiciden en gewasbeschermers, stikstof, fijnstof, verstening, maaibeleid, monocultuur, klimaatextremen.
Wanneer bijenvolken het moeilijk hebben dan zijn bijenhouders vaak de eersten die in hun omgeving gaan onderzoeken wat er aan de hand is en gaan kijken wat er anders moet. Bijenhouders hebben in die zin vaak ook een aanjagende rol in hun omgeving voor maatregelen waarmee de biodiversiteit en leefomgeving voor insecten worden verbeterd, en hebben een educatieve rol als het gaat om mensen bekend maken met het belang van insecten.
In plaats van de wijsvinger voor het verlies van insectenpopulaties naar de bijenhouder te wijzen, is het goed om te beseffen dat daarbij altijd drie vingers naar jezelf wijzen. Wat doen wij als mens in onze omgeving, onze consumptie patronen, om het moeilijk te maken voor insecten om te overleven? Daarbij de bijenhouder niet als tegenstander maar als groot liefhebber te zien van biodiverse omgevingen, en potentiële helper om dit te realiseren. De discussie zou dus moeten gaan over samenwerking en wederzijds begrip, en niet de schuldvraag bij de ander te leggen. We hebben allemaal een taak te vervullen als het gaat om herstel van onze natuurlijke leefomgeving.
Samengevat, er zijn talloze imkers die:
Ja, er zijn situaties waarin bijenhouden negatieve effecten kan hebben. Maar daartegenover staan honderden positieve bijdragen — van bestuiving, bewustwording en educatie tot lokale voedselproductie.
De insectencrisis vraagt om nuance, samenwerking en maatwerk. Niet om polarisatie. Honingbijen zijn geen heiligen, maar ook geen zondebokken. De uitdaging ligt in slim, ecologisch verantwoord beheer — mét kennis van zaken en rekening houdend met álle soorten. En de honingbij, een van oorsprong inheemse bijensoort in onze ecosystemen, hoort daar gewoon bij. Het is een wonderlijk en prachtig mooie bestuiver, waar als we zorgzaam met haar omgaan, allemaal profijt van (blijven) hebben in de gehele eco-(voedsel)pyramide. Laten we voorkomen dat de discussie over bestuivers in een zwart-wit frame belandt. Want in de natuur is niets zo simpel als het lijkt — en daar zit juist haar kracht. Wil je mee praten over biodiversiteit?
Zelf iets doen?
Er zijn tal van leuke bronnen online te vinden met inspiratie. Kijk bijvoorbeeld eens bij:
https://bijenstichting.nl/bijenlint/